Wilde Winde

De "Epagneul Breton Club Nederland"

door Wilde Winde ( P.G.H. Rooijakkers )


In het Brabantse Bakel vond op 30 Juni 1967 de oprichtingsvergadering plaats van de Epagneul Breton Club Nederland. Men had deze plaats gekozen omdat de jagerij van het landgoed De Rips en omgeving in Café-Restaurant van Thiel optrek en verenigingslokaal had. Op d ’opkamer bij Sjooke verzamelde men vóór de jacht, dronk daar de koffie en na afloop de borrel om over de dag na te praten, nieuwe afspraken te maken en de dag af te sluiten. De Rips was in die dagen en nu nog min of meer een jachthondencentrum.

 

Bestuurssamenstelling

Als voorzitter van de Club werd aangewezen Peter Kraak, bekend voorjager van de Langhaar Argos van ’t Olde Landschap. Pieter Rooijakkers Jr., die vele nationale successen boekte met z’n vaders Breton, De Winde’s Gin, werd als secretaris-penningmeester benoemd. Verdere bestuursleden waren Joost Gerretsen, de Eindhovense tandarts, vooraanstaand voorjager van de degelijke Zambo- en de wonderschone Etzel van de Kievitsham, beiden Kortharen. Tenslotte werd ik zelf nog aan het bestuur toegevoegd. Na het overlijden van de Ritmeesters Wilson en Mazel was ik de enige resterende bretonier in ons land. Nadien zijn aan het bestuur toegevoegd Bert Stevens, Chris de Koff en Jaap Prins. Van de laatste drie had slechts Jaap Prins enige ervaring met Bretons. Hij kwam in 1949 in het bezit van Peter, die Donateur als vader en Mazel als moeder had. Deze reu werd gefokt bij mevrouw Schlimmer op de Veluwe. Peter, een bruinschimmel, werd uitsluitend gebruikt in de venen, plassen en grienden rond Loosdrecht als drijver en apporteur en leverde daar opvallend goed werk, niet alleen voor zijn baas, maar ook voor zijn jagende vrienden, die deze Breton kwamen ophalen en hem dan ’s avonds met een best verhaal terugbrachten bij zijn meester in het mooie botenhuis op de plas in Oud – Loosdrecht.

 

Als ik daar nog aan toe voeg dat Chris de Koff een fanatiek Korthaar liefhebber was, toonaangevend in dat ras met zijn De Grift honden, voerende nog het oude De Huikert bloed, waar ook de bekende Veldrivalen van stamden, zal de lezer zich terecht afvragen: waarom dan een Breton Club?   Even voor het overlijden van Peter Kraak nam Joost Gerretsen het voorzitterschap over en toen Pieter Rooijakkers Jr. het te druk kreeg  met het landelijk secretariaat van de KNJV-Jachthondenproeven, heb ik zelf de functie van secretaris-penningmeester op mij genomen.

 Doelstelling van de Club

Nagenoeg ieder jaar ben ik het jaarverslag begonnen en heb ik in het jaarverslag gememoreerd dat we bij de oprichting van de Club een tweeledig doel voor ogen hadden:

 

We willen de Nederlandse jager bijzonder graag kennis laten maken met onze Breton, omdat deze ervaring misschien voor enkelen een nieuw stuk jachtplezier zou kunnen betekenen;

 

De Club zal er echter voor dienen te waken dat de Breton een huis- en modehond zal worden, hetgeen stellig tot vervlakking van het ras zal leiden.

 

Het wordt ons steeds en met de jaren duidelijker, dat we met deze opstelling moeten blijven werken; het overgrote deel van de leden is bij de jacht, de proeven en de veldwedstrijden betrokken en dat we in binnen- en buitenland jagende Bretons op de tentoonstellingen ontmoeten, willen we zeer waarderen. Op de mogelijkheden die onze Club misschien zou kunnen krijgen in de ontwikkeling van de nationale jachtkynologie en de verrijking van het jachthondenwezen en internationale aansluiting, kom ik nader terug.

 

Ledenbestand

De Club startte bij de oprichting in 1967 met circa 50 leden. Op ’t ogenblik telt de vereniging 120 leden. Hiervan nemen 15 leden min of meer regelmatig met hun Bretons aan de wedstrijden en proeven deel. Met Bretons jagende leden zijn er toch wel enkele meer, terwijl we nauwelijks leden hebben die uitsluitend tentoonstellingslopers zijn. Het merendeel van onze leden staat een ander ras voor, maar sympathiseert met de Club vanwege de duidelijkheid van haar reglement, de goede wedstrijden en best bezette hoendervelden.

 

Waarom een Club, terwijl in ons land zo’n geringe belangstelling voor ’t ras was?

 

De enige drijfveer bij de oprichting van de Club in ons land is zeker niet geweest een nieuwe nationale rasvereniging te stichten om zo de Breton te propageren als jacht- en wedstrijdhond. Zeker- zonder meer: de Breton was eerder en steeds een graag geziene deelnemer op onze trials bij alle ras- en wedstrijd organiserende verenigingen en werd geprezen om zijn charmante manier van jagen en zijn pikante en oogstrelend spel op de wind. De uitzonderlijke resultaten die Ritmeester Wilson in de dertiger en veertiger jaren op onze wedstrijden behaalde in concurentie met de andere continentale rassen, werden veelal toegeschreven aan de bijzondere kwaliteiten, toewijding en voorzorgen van de Ritmeester. De opvattingen ook, die Wilson in correctheid bij ’t punt en apport claimde, werden in gesprekken tussendoor en achteraf als minder terzake dienende, nauwqelijks haalbaar en niet op de practische jacht afgestemd zijnde bestempeld; doorgaans werden zij gehonoreerd als show-nummer en circus; -allez, mooi om te zien, minder met de jacht te maken hebbend.

 

De ritmeester was zijn tijd in ons land ver voor

Ik moet terugkomen op de vraag: waarom dan een Breton Club? Al in de dertiger jaren had onze Ritmeester vele contacten in Belgie en Frankrijk. Vaak reisde hij per trein naar het Franse Callac om daar de bekende fokkers en voorjagers te ontmoeten en kwam zo op de Franse en Belgische velden in aanraking als voorjager en keurmeester met internationale opvattingen en reglementering, die in ons land bij de “Continentale” gaandeweg werden overgenomen, bij de overige wedstrijdorganiserende verenigingen evenwel onbegrepen en wantrouwend ter zijde werden gezet.

 

Zelf maakte ik in de veertiger jaren, na de oorlog en na het overlijden van Wilson kennis met de Belgische en Franse wedstrijden. In de vijftiger en zestiger jaren speelden mijn zonen Pieter en Joep vaker in België en nadien ook Joost Gerretsen, Peter Kraak en Jaap Prins. We kregen zodoende in Zuid-Nederland kennis van zaken en plezier in het hoogstaand spel op wind en veer, zo bij uitstek geschreven op het lijf van onze Bretons. We beseften vooral dat de wedstrijden bij onze zuiderburen, waaraan niet alleen de Belgen maar ook befaamde Franse en Italiaanse voorjagers deelnamen, op een veel hoger peil stonden.