Voorjaar 2019
Let op de detail wijzigingen !
13, 14 en 15 februari 2019
Fuentes de Andalucia (Sevilla) Spanje
CACIT solo rubriek B - 24h
Jeugd - 30h
Breton Speciaal - CAC solo - 12h
CACIT solo rubriek B - 24h
CACIT koppel - 16h
Jeugd - rubriek B - 12h
Recente toevoegingen:
Toelating veldwedstrijden gewijzigd:
de 40% regeling
bankgegevens
het bankrekening nummer van EBCN is NL30RABO0191952427
In het Brabantse Bakel vond op 30 Juni 1967 de oprichtingsvergadering plaats van de Epagneul Breton Club Nederland. Men had deze plaats gekozen omdat de jagerij van het landgoed De Rips en omgeving in Café-Restaurant van Thiel optrek en verenigingslokaal had. Op d ’opkamer bij Sjooke verzamelde men vóór de jacht, dronk daar de koffie en na afloop de borrel om over de dag na te praten, nieuwe afspraken te maken en de dag af te sluiten. De Rips was in die dagen en nu nog min of meer een jachthondencentrum.
Als voorzitter van de Club werd aangewezen Peter Kraak, bekend voorjager van de Langhaar Argos van ’t Olde Landschap. Pieter Rooijakkers Jr., die vele nationale successen boekte met z’n vaders Breton, De Winde’s Gin, werd als secretaris-penningmeester benoemd. Verdere bestuursleden waren Joost Gerretsen, de Eindhovense tandarts, vooraanstaand voorjager van de degelijke Zambo- en de wonderschone Etzel van de Kievitsham, beiden Kortharen. Tenslotte werd ik zelf nog aan het bestuur toegevoegd. Na het overlijden van de Ritmeesters Wilson en Mazel was ik de enige resterende bretonier in ons land. Nadien zijn aan het bestuur toegevoegd Bert Stevens, Chris de Koff en Jaap Prins. Van de laatste drie had slechts Jaap Prins enige ervaring met Bretons. Hij kwam in 1949 in het bezit van Peter, die Donateur als vader en Mazel als moeder had. Deze reu werd gefokt bij mevrouw Schlimmer op de Veluwe. Peter, een bruinschimmel, werd uitsluitend gebruikt in de venen, plassen en grienden rond Loosdrecht als drijver en apporteur en leverde daar opvallend goed werk, niet alleen voor zijn baas, maar ook voor zijn jagende vrienden, die deze Breton kwamen ophalen en hem dan ’s avonds met een best verhaal terugbrachten bij zijn meester in het mooie botenhuis op de plas in Oud – Loosdrecht.
Als ik daar nog aan toe voeg dat Chris de Koff een fanatiek Korthaar liefhebber was, toonaangevend in dat ras met zijn De Grift honden, voerende nog het oude De Huikert bloed, waar ook de bekende Veldrivalen van stamden, zal de lezer zich terecht afvragen: waarom dan een Breton Club? Even voor het overlijden van Peter Kraak nam Joost Gerretsen het voorzitterschap over en toen Pieter Rooijakkers Jr. het te druk kreeg met het landelijk secretariaat van de KNJV-Jachthondenproeven, heb ik zelf de functie van secretaris-penningmeester op mij genomen.
Nagenoeg ieder jaar ben ik het jaarverslag begonnen en heb ik in het jaarverslag gememoreerd dat we bij de oprichting van de Club een tweeledig doel voor ogen hadden:
We willen de Nederlandse jager bijzonder graag kennis laten maken met onze Breton, omdat deze ervaring misschien voor enkelen een nieuw stuk jachtplezier zou kunnen betekenen;
De Club zal er echter voor dienen te waken dat de Breton een huis- en modehond zal worden, hetgeen stellig tot vervlakking van het ras zal leiden.
Het wordt ons steeds en met de jaren duidelijker, dat we met deze opstelling moeten blijven werken; het overgrote deel van de leden is bij de jacht, de proeven en de veldwedstrijden betrokken en dat we in binnen- en buitenland jagende Bretons op de tentoonstellingen ontmoeten, willen we zeer waarderen. Op de mogelijkheden die onze Club misschien zou kunnen krijgen in de ontwikkeling van de nationale jachtkynologie en de verrijking van het jachthondenwezen en internationale aansluiting, kom ik nader terug.
De Club startte bij de oprichting in 1967 met circa 50 leden. Op ’t ogenblik telt de vereniging 120 leden. Hiervan nemen 15 leden min of meer regelmatig met hun Bretons aan de wedstrijden en proeven deel. Met Bretons jagende leden zijn er toch wel enkele meer, terwijl we nauwelijks leden hebben die uitsluitend tentoonstellingslopers zijn. Het merendeel van onze leden staat een ander ras voor, maar sympathiseert met de Club vanwege de duidelijkheid van haar reglement, de goede wedstrijden en best bezette hoendervelden.
Waarom een Club, terwijl in ons land zo’n geringe belangstelling voor ’t ras was?
De enige drijfveer bij de oprichting van de Club in ons land is zeker niet geweest een nieuwe nationale rasvereniging te stichten om zo de Breton te propageren als jacht- en wedstrijdhond. Zeker- zonder meer: de Breton was eerder en steeds een graag geziene deelnemer op onze trials bij alle ras- en wedstrijd organiserende verenigingen en werd geprezen om zijn charmante manier van jagen en zijn pikante en oogstrelend spel op de wind. De uitzonderlijke resultaten die Ritmeester Wilson in de dertiger en veertiger jaren op onze wedstrijden behaalde in concurentie met de andere continentale rassen, werden veelal toegeschreven aan de bijzondere kwaliteiten, toewijding en voorzorgen van de Ritmeester. De opvattingen ook, die Wilson in correctheid bij ’t punt en apport claimde, werden in gesprekken tussendoor en achteraf als minder terzake dienende, nauwqelijks haalbaar en niet op de practische jacht afgestemd zijnde bestempeld; doorgaans werden zij gehonoreerd als show-nummer en circus; -allez, mooi om te zien, minder met de jacht te maken hebbend.
Ik moet terugkomen op de vraag: waarom dan een Breton Club? Al in de dertiger jaren had onze Ritmeester vele contacten in Belgie en Frankrijk. Vaak reisde hij per trein naar het Franse Callac om daar de bekende fokkers en voorjagers te ontmoeten en kwam zo op de Franse en Belgische velden in aanraking als voorjager en keurmeester met internationale opvattingen en reglementering, die in ons land bij de “Continentale” gaandeweg werden overgenomen, bij de overige wedstrijdorganiserende verenigingen evenwel onbegrepen en wantrouwend ter zijde werden gezet.
Zelf maakte ik in de veertiger jaren, na de oorlog en na het overlijden van Wilson kennis met de Belgische en Franse wedstrijden. In de vijftiger en zestiger jaren speelden mijn zonen Pieter en Joep vaker in België en nadien ook Joost Gerretsen, Peter Kraak en Jaap Prins. We kregen zodoende in Zuid-Nederland kennis van zaken en plezier in het hoogstaand spel op wind en veer, zo bij uitstek geschreven op het lijf van onze Bretons. We beseften vooral dat de wedstrijden bij onze zuiderburen, waaraan niet alleen de Belgen maar ook befaamde Franse en Italiaanse voorjagers deelnamen, op een veel hoger peil stonden.
Te vaak werden we in de wedstrijden bij onze rasverenigingen teleurgesteld door de miskenning van klasse, stijl en allures en het onuitgesproken keuren op een puntenschaal, waarbij een optelsom van cijfertjes in decimalen tenslotte de kwalificatie, de waarde en prijs van de hond moest bepalen. Wij waren van mening –en gaandeweg de meeste vaklieden ook wel- dat de beoordelaar de hond als keurmeester en jager diende te ervaren in zijn beurt, om zich dan, na goede en minder goede dingen gezien te hebben, in vrije beoordeling in een kwalificatie uit te spreken.
Niet zonder reden vreesden we ook dat het keuren op punten, een teken van zwakte en onzekerheid van de keurmeester was, waarbij hij in zijn becijfering door de bomen het bos niet meer zou zien. Zoals ik eerder al liet doorschemeren werden we in onze opvattingen ondersteund door de Continentale Staande Hondenvereniging, die geen Duitse maar een Engelse achtergrond in stichting en ontwikkeling had en …. de vlag van de Ritmeesters voerde.
De door mij gesignaleerde aversie heeft er bij de oprichting zeker toe bijgedragen, niet alleen om tot een Breton Club te komen, maar zeker ook wel om een goed wedstrijdreglement in te brengen, aansluitend aan internationale normen.
Over het algemeen hadden onze rasverenigingen toch wel enige handleidingen voor hun wedstrijden. De reglementering was evenwel allerminst sluitend en men hanteerde allerlei uitleg. Bijzonder zwak daarbij was de interpretatie van de neus. Meerdere rasverenigingen hadden in het geheel ook geen belangstelling voor nationale en internationale werkkampioenschappen (CAC en CACIT). Vooral bij deelnemers die al enkele malen aan buitenlandse successen hadden geproefd, zette dat kwaad bloed en werd er algemeen aangedrongen op uniformiteit bij het keuren en wedstrijden.
Om tot een oplossing van de moeilijkheden te komen heeft de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging het initiatief genomen. In overleg met de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland – het hoogste gezagsorgaan in den lande - kwam men tot de slotsom dat het nationaal wedstrijdwezen in hande diende te komen bij vakmensen – jagers dus. Zo kreeg de KNJV alle bevoegdheden. Aldus is in samenwerking en soms wel moeizaam overleg met de rasverenigingen ons Algemeen Veldwedstrijd Reglement tot stand gekomen,regelende de voor- en najaarswedstrijden voor staande honden, de wedstrijden voor Spaniëls en Retrievers. Dat in dit werk de reglementen van de Breton Club hier en daar model hebben gestaan is duidelijk zichtbaar en dat wij door onze inzet en doelstelling daarbij geinspireerd zijn geweest door de grootmeesters Wilson en Mazel erkennen wij in dankbaarheid en respect, nu nog na vijftig jaren!
Om de drie jaren houdt de Club een bretondag. In 1983 voor het eerst een kampioenschapsclubmatch met deelname uit Belgie en Duitschland. Hier worden onze Bretons op exterieure eigenschappen beoordeeld. Als beste van het ras met de kwalificatie uitmuntend werd het laatste jaar Ruth de l’Ardour, eigenaar Joep Rooijakkers, Meijel. Deze teef heeft Iorch de l’Argoat als vader en Nadine de l’Ardour als moeder. Zij behaalde dit clubkampioenschap in felle concurrentie met de wonder mooie Gerrit des Vieux Monts, zoon van de Europesche topper CHIT Jiji de Keranlouan en het Franse fenomeen Nat du Buisson de Choissel , eigenaar D.J. Brukker, Yde.
De Club schrijft ieder voorjaar, deels in samenwerking met de Continentale Staande Hondenvereniging, drie Internationale Kampioenschapswedstrijden uit: twee maal een Quête á la Française, waaraan ook Engelse honden deelnemen in concurentie met de beste honden van de continentale rassen, één maal een voorjaarswedstrijd voor uitsluiten continentale rassen. Omdat er in ons land ruim voldoende najaarswedstrijden zijn in goed bezette velden, georganiseerd door meerdere rasverenigingen, waar alle rassen kunnen inschrijven, heeft de Club geen behoefte najaarswedstrijden uit te schrijven. Sedert enkele jaren houden we wel, en weer in samenwerking met de Continentale, een apporteerwedstrijd ter drijfjacht op basis van het reglement voor retrievers.
Drie bokalen zijn er in ons land die door voorjagers met nationale en internationale kampioenschapsprijzen (CAC en CACIT), door de voorjagers zeer worden begeerd:
DE WILSON WISSEL BOKAAL van de Breton Club, jaarlijks toe te kennen aan de beste hond van de twee wedstrijden Quête á la Française.
DE MAZEL WISSEL BEKER van de Continentale voor de beste hond in de voorjaarswedstrijd Continentaal I (uitsluitend continentale rassen).
DE GREVE WISSELBOKAAL van de Breton Club voor de beste hond in de voorjaarswedstrijd Continentaal I (uitsluitend continentale rassen).
Het zijn fraaie puur-zilveren bokalen. Ze stonden eens of meermalen in mijn huis- altijd met verse rode rozen!