historie

De oorsprong van de Epagneul Breton


De Epagneul Breton vindt zijn uiteindelijke oorsprong zeer waarschijnlijk in de spaniëls die zo’n 700 jaar geleden al voor de jacht op hoenders gebruikt werden. Het Franse woord Epagneul betekent spaniel en is waarschijnlijk afkomstig van de woorden espagneul of het oud Franse woord voor Spanjaard, ‘espaignol’, wat mogelijk weer een verwijzing inhoud naar uit Spanje afkomstige jachthonden die in de twaalfde eeuw reeds in Frankrijk zijn beschreven en gebruikt werden voor de jacht met de havik. Gaston Phébus,  de graaf van Foix, beroemd door onder andere zijn boek "La Livre de la Chasse" uit 1387, heeft een eigen verklaring. Hij beschrijft in zijn boek de chiens d'Oysel, de honden waarmee met het net gejaagd wordt en legt een verband met het woord s'espaignent, wat zoveel betekent als zich plat maken en kruipen.

 

In de 16e eeuw ontstond met name in Engeland de rijke landadel, die als gevolg van de vergaarde rijkdom door de ontdekkingsreizen veel tijd konden besteden aan jagen en vissen. Hele boekwerken werden in die tijd reeds over de jacht geschreven, waarbij ook uitgebreid aandacht besteed werd aan het gebruik van zogenaamde ‘Setting Spaniels’ (vandaar ook de naam Setters). In 1674 schreef Nicholas Cox in zijn boek ‘The Gentleman’s Recreation’ over de jacht met de staande hond, toen met netten, het volgende “There is no Art taking Patridges so excellent and pleasant as by the help of a Setting Dog………….You are to understand then, that a Setting Dog is a certain lusty Land Spaniel, taught by nature to hunt the Partridge more than any chace whatever, running the fields over with such Alacrity and Nimbleness as if there was no limit to his Fury and Desire…… As he has set the Partridge, commanding your dog to lie still, draw forth your Net, spread it open and cover as many of the Partridges as you can”. Een fraaiere beschrijving van het genot van de jacht op hoenders samen met de staande hond is bijna niet denkbaar en de ontwikkeling van de Britse Staande Honden door deze landadel is wel haast een logisch gevolg.

 

Halverwege de 19e eeuw gingen deze Engelse edelen jagen met hun Setters en Pointers in Callac in Bretagne en Mael Carhaiz in de Finistere. Het verhaal gaat dat de Epagneul Breton ontstaan is door kruisingen van deze Engelse Honden met de lokale Bretonse ‘Epagneuls de Pays’. Het feit dat Britse edelen die een eeuw geleden in Bretagne jaagden door de Britse quarantainemaatregelen hun honden in Bretonse pensions moesten laten, speelt hier mogelijk een rol bij.


Aan het eind van de 19e  eeuw werd Majoor Grand-Chavin, een cavalerie officier en dierenarts in Pontivy gestationeerd, met de opdracht om paarden te inventariseren voor de cavalerie. Op zoek naar geschikte paarden trok hij veel rond en op die reizen merkte hij overal kleine jachthondjes op zonder staart en met relatieve kleine oren voor een spaniël. Naast het classificeren van paarden had onze Majoor-dierenarts veel tijd om te jagen en was hij aangenaam verrast door deze kleine hondjes die hij als volgt beschrijft “..they have remarkable scenting powers….utterly fearless in hunting woodcock and crossing rivers and canals….. they could chase a hare for at least three quarters of an hour over rough country”.

 

Hoewel niet direct aangeduid als Epagneul Breton, zijn er naast de notities van Grand-Chavin, al beschrijvingen van deze honden daterend uit 1897 en werden deze honden in die tijd zelfs al vertoond op exposities in Parijs in de klasse voor 'overige' Franse Spaniëls. In eerste instantie maakten deze ‘boeren’ hondjes weinig indruk op de keurmeesters en de aanwezige jagers. Deze interesse veranderde echter radicaal toen deze honden op veldwedstrijden andere continentale jachthonden versloegen. De resultaten op de veldwedstrijden en de verhalen over geweldige praktische jachtkwaliteiten van deze Bretonse Spaniels leiden tot grote belangstelling voor dit ras. Max de Callac van M. Patin en de honden gefokt door de Graaf van Pontavice, M. de Fougeres en Dr. Gastel zijn daar voorbeelden van. De ‘Club de l’Epagneul Breton a courte queue’ werd opgericht in Loudeac in 1907 en een jaar later werd in Pontivy de eerste rasstandaard vastgesteld en volgde erkenning door de Société Centrale Canine.

 

Nadien volgden vele wijzigingen op de rasstandaard. In 1933 werd aandacht besteed aan de gewenste schofthoogte, de natuurlijke korte staart en de vorm en type van het hoofd. In 1956 werd zwart/wit weer als eigenschap toegestaan en in 1995 stelde men definitief de maat vast op een schofthoogte van maximaal 50 cm en minimaal 47 cm.